Een oprijlaan met kastanjebomen leidt naar de poort van Abdij Lilbosch, waar veertien monniken wonen. De cisterciënzerabdij in het Limburgse Echt is omringd met landbouwgrond, die de monniken naar eigen zeggen nooit zullen uitbuiten of uitputten. Ze willen de grond zodanig beheren dat toekomstige generaties er ook van kunnen leven. Al eeuwenlang leven monniken van de opbrengst van hun eigen handenarbeid. Ook deze monniken doen werk dat past bij hun levenshouding, in eenheid met de omringende natuur. Om in hun levensonderhoud te voorzien bebouwen ze de akkers rondom de abdij, houden ze kloostervarkens, kippen en bijen, en telen ze groente en fruit. Alles wat de monniken doen, gebeurt in stilte.
Frans de Rond heeft een varkenshouderij in de buurt. Eind jaren 90 begon het productiesysteem hem steeds meer tegen te staan. De boer wist nooit welke prijs hij voor zijn varkens zou krijgen. Daardoor was alles gericht op het reduceren van de kosten. Overal kwamen megastallen met duizenden varkens. Dierenwelzijn en de smaak van het varkensvlees werden van ondergeschikt belang. Volgens De Rond is schaalvergroting geen model voor de toekomst. Samen met vier andere boeren toog hij naar Spanje om inspiratie op te doen. Daar proefde hij hoe varkensvlees hoort te smaken. Terug in Limburg fietste hij regelmatig langs de kloosterboerderij, waar hij varkens met krulstaarten zag rondscharrelen in het buitenverblijf. Die kleinschaligheid sprak hem zo aan dat hij besloot eens met de vader-abt te gaan praten.
Op de kloosterboerderij van Abdij Lilbosch houdt een groep monniken Livar-varkens, met respect voor mens, dier en omgeving. De monniken uit Echt zijn de stille kracht achter het Livar-concept. Zij brengen de varkens groot volgens een eeuwenoude traditie. Dat resulteert in bijzonder smaakvol vlees.